Waarom trainen?

Tipplers zijn duiven die zeer graag en lang vliegen; daartegenover staat dat ze ook slechte gewoontes kunnen aanleren: landen waar het niet mag; overdag ergens gaan zitten en dan terug een paar uur gaan vliegen etc. Bovendien hebben de diertjes een enorm vliegdrift en weinig navigatie-vermogen; het uitwennen is dus moeilijk en een training om ze (minder moeilijk) naar beneden te krijgen is dus handig meegenomen.

Indien men de duiven dus lang en correct wil laten vliegen moet men ze kunnen controleren; ook voor de deelname aan wedstrijden is het noodzakelijk dat de dieren zich houden aan bepaalde regels; ze mogen bijvoorbeeld niet landen buiten een straal van 65 m buiten het hok om een wedstrijd correct te laten verlopen. Ook voor de verstandhouding met de buren kan het handig zijn dat de duiven enkel landen daar waar het mag en niet ergens anders op een dak gaan rondscharrelen.

Hoe trainen

Het eerste deel van de training bestaat erin de duiven te doen reageren op je signaal; het is namelijk jijzelf die bepaalt wanneer de duiven moeten landen en niet je vliegteam. Daarom wordt het voeren geassocieerd met verschillende elementen:

  • een fluitje
  • droppers die losgelaten worden bij etenstijd
  • een gele plank waarop de duiven eten krijgen

Onnodig te melden dat de duiven hongerig moeten zijn om ze deze signalen in te prenten. Voor de droppers gebruikt men meestal witte duiven die niet te ver van het hok gaan, zoals pauwstaarten; in Nederland gebruikt men dikwijls Haagse tilduiven of Canaria's, maar in de praktijk gebruikt men alles wat levendig is. De gewenning met de droppers gaat als volgt: De duiven zitten normaal apart waar de tipplers ze niet kunnen zien. Bij voedingstijd ('s avonds) worden eerst de lokkers gevoerd op een plaats die zichtbaar is voor de tipplers; vervolgens worden de tipplers gevoerd; hierdoor gaan de duiven het eten associëren met de droppers.

Het gele plankje heb ik geïntroduceerd in 2008: de duiven worden enkel op dit plankje gevoerd en daarna wordt het weggenomen. Het plankje tonen betekent dus zoveel als "jongens, het is etenstijd".

Een belangrijk element is de training op de droppers; de bedoeling is om de lokduiven te associëren met eten, om vervolgens het vliegteam gemakkelijker naar beneden te krijgen bij trainingen. Dit gebeurt als volgt: bij etenstijd worden de droppers losgelaten; de andere duiven zien dit en krijgen pas dan eten. Na enkele dagen hebben ze dit al door, en bij het loslaten van de droppers beginnen ze als gek te reageren tot ze zelf eten krijgen.

Eens de duiven goed getraind kan het uitwennen beginnen van jonge dieren. Hierbij heb ik reeds veel exemplaren verloren; dit is namelijk het moeilijkste gedeelte van de tippler-sport en het vergt ook een dosis ervaring om de verliezen te beperken. De verliezen komen vooral door het feit dat de duifjes liever vliegen dan navigeren en soms met de wind meegaan waardoor ze hun weg niet terugvinden; ook verliezen door roofvogels komen voor, maar dat kan evengoed met volwassen dieren gebeuren. Ook bij het uitlaten te laat op de dag kan men verliezen hebben door het feit dat ze bij valavond niet willen landen en verloren vliegen in de nacht.

Het uitwennen

Het uitwennen van tipplers is een "nachtmerrie"; verliezen komen altijd voor en wie het daar moeilijk mee begint best niet met dit ras.

De vorige jaren verliep het uitwennen als volgt: nadat de jongen gespeend waren werden ze samen met een paar kalme duiven losgelaten op het duivenhok, dit op een leeftijd van 35 dagen. Meestal verliep dit goed, en de jongen zullen spontaan het luchtruim kiezen rond de leeftijd van 40 à 45 dagen. Het probleem hierbij is dat men geen controle heeft over het tijdstip waarop de jongen in de lucht gaan; normaal gezien moeten ze ook zeer hongerig zijn bij de eerste vlucht, maar dit wordt oncontroleerbaar omdat men de eerste vlucht overlaat aan het initiatief van de duif. Ook gebeurde het soms dat de jongen reeds bij de eerste beurt opschrikten en vervolgens stiphoog aan de horizon verdwenen.

In ideale omstandigheden moeten de jongen 40 à 50 dagen oud zijn, zeer hongerig en moet de kweker in de buurt zijn om ze terug te roepen. Door hun ouderdom hebben ze dan ook al genoeg reserves om het hok terug te vinden indien ze verdwalen. Ook zijn ze op oudere leeftijd al beter getraind op de droppers en het eten waardoor men meer controle heeft over de duif.

Hiervoor heb ik rond 2009 - 2010 het roer omgegooid en de uitwen-procedure aangepast

  • Na het spenen worden de jongen zoveel mogelijk in de spoetnik gezet en in de wen op het dak van het hok. Dit gaat zo door tot de leeftijd van 40 à 50 dagen, tot wanneer de weersomstandigheden gunstig zijn: ideaal is een laag wolkendek en weinig of geen wind. De jongen zijn ondertussen getraind op de droppers (waardoor ze eten associëren met de droppers) en op de gele voederplank; de laatste 3 dagen worden ze zeer hongerig gehouden (5 gr per duif)

  • Tijdens die laatste drie dagen krijgen ze overdag enkele graantjes op de gele voederplank; hierbij moeten ze binnen het hok goed reageren op het tonen van de gele plank, en direct komen aanvliegen (die plank heb ik dan zelf vast in de hand). Als ze dit binnen het hok niet doen (hun vertrouwde plaats) zullen ze het ook niet doen buiten het hok. Eens ze goed reageren zijn ze klaar om uit te wennen.
  • Eén per één worden ze nu op het dak gezet, met het deurtje van de wen open en omringd door enkele droppers; ik heb het ook reeds geprobeerd met Birmingham rollers nadat ze voor die dag reeds hun tourtje hadden gemaakt en dus “uitgevlogen” zijn.
  • Dan roep ik ze door enkele korrels op de voederplank te laten rollen, op een meter van het hok. Dan komen ze naar de voederplank gevlogen die ik vastheb, en als ze een graantje hebben gepikt laat ik ze voorzichtig opvliegen zodat ze terugkeren naar het hok. Dat herhaalt zich verschillende malen, maar steeds verder van het hok zodat ze op de duur welke enkele rondjes maken.
  • je kan er ook een Canaria kropper bij laten; deze dieren zijn zeer levendig en ik weet dat hij zal opvliegen en een rondje maken. Dit is dan meestal de aanzet voor de tippler om ook op de vleugels te gaan. Reeds enkele malen werd hij hierbij vergezeld van rollers (die goed zijn uitgewend) en blijft hij deze volgen.
  • Indien dit stadium gunstig verloopt is er al heelwat gewonnen; het is ook niet altijd mogelijk dit ideale scenario uit te voeren wegens tijdsgebrek e.d.; het scenario kan op een dag verschillende malen worden herhaald; de eerste maal zeer kort, en vervolgens verder en verder.
  • De volgende dagen worden de tipplers dan uitgelaten in groep (3 à 5) en kunnen ze hun eerste vluchten maken. Ideaal is bewolkt weer met weinig wind. Bij mooi weer hebben ze de neiging hoog te gaan met alle risico’s vandien; het wordt dan ook moeilijker om er contact mee te krijgen indien je ze naar het hok wilt terugroepen.
  • De bedoeling is dat de tipplers niet landen op eigen initiatief maar na bevel van het baasje; daarom moeten ze in het begin (nogmaals) zeer hongerig worden gehouden.
  • Na twee keer en met wat geluk hebben ze dit scenario onder de knie. Op de leeftijd van 2 maand vliegen ze dan al 5 à 7 uur op 10 à 15 gram eten.

Verdere training

Eens de jonge duiven op deze signalen getraind, wordt het een stuk gemakkelijk om het vliegteam naar beneden te halen: een paar keer fluiten en de droppers op het dak van het duivenhok. De droppers moeten hongerig zijn en naar elk graantje springen dat op het dak wordt gegooid. Dit geeft het nodige gefladder en de tipplers hebben dan ook wel door dat er iets te eten valt.

Nadien worden de trainingen gemakkelijk: met 10 gram zuivering vliegen ze dan minstens 6 uur. Dan ze zelf naar beneden roepen en hop, landen op het hok en naar binnen. Tussendoor krijgen ze genoeg eten om aan te sterken: eiwitrijk gemengd met zuivering, ongeveer 22 gram per duif.